“De vele uiteenlopende definities, die tegenwoordig over meditatie bestaan, maken het begrijpen en de praktijk van de meditatie moeilijker. Meditatie is, zoals ze hier bedoeld wordt, met iedere dag, met ieder uur, met iedere minuut, met ieder ogenblik voorhanden. Ze is tegelijkertijd de warmte en het licht van de zon, dat in de onaangetaste sferen, vrij van gelijk welke aardse zwaartekracht en verontreiniging straalt. Meditatie staat ver van de sympathie of de antipathie van het menselijk voelen, ze staat ver van de menselijke logica. Zieke alsook gezonde mensen kunnen zich tot de oneindige sfeer van de meditatie richten, omdat deze wereld vrij is van alle lichamelijke en gemoedsachtige verschijnselen. Zo is ze ook vrij van inspanningen. In onze huidige tijd is het veel belangrijker, een voelen tot de meditatie te verkrijgen, dan in een meditatie te komen.
De meditatie zou niet als een uiterlijke activiteit, maar als een gerichte innerlijke opmerkzaamheid begrepen moeten worden. Het lichaam rust, de drijvende stroom van de gedachten en gevoelens wordt niet als belangrijk beschouwd. De ziel zelf blijft echter waakzaam als een gastheer, die hoog bezoek verwacht. Om deze wakkerheid echter in haar innerlijke zin te ontwikkelen is er een gedachtestimulans van buitenaf nodig. Wie nadenkend leest in een geschrift, dat spreekt uit de inspiratieve sfeer van de geest, merkt de diepte van de woorden. Hij wordt het fijnere achter het grovere gewaar. Het lichaam komt hierdoor heel natuurlijk tot rust en de gedachten worden stiller. Het zijn niet noodzakelijk de afzonderlijke woorden, die de waarheid opwekken, maar de zachte klank van de spraak, die in erkenning en met achting als de aanhoudende toon van een cimbaal zich in het oneindige beweegt. Deze fijne krachten werken versterkend op het levensomhulsel van de mens, op dit fijngevoelig lichaam, dat in zijn subtielste lagen het licht van de hogere wijsheid en zalige vreugde in zich draagt.”
Uit “Yoga und Christentum”